Herinneringen van André Jansen
In de tweede helft van de jaren zestig werden twee veldslagen uitgevochten in de Nederlandse culturele wereld – en dus in Amsterdam.
Voor die tijd was alles relatief rustig en overzichtelijk. Serieus toneel stond in de Stadsschouwburg met als vaste bespeler de Nederlandse Comedie met Han Bentz van den Berg, Ank van der Moer en Ramses Shaffy als Vosmaer de Spie in de Gijsbrecht. Het lichtere werk was te zien in het nieuwe de la Martheater en de Kleine Komedie. Voor muziek ging je naar het Concertgebouw en enkele obscure jazztenten. Dat was het wel zo’n beetje.
De toneelwereld werd opgeschrikt door de actie tomaat. Deze diende zich aan als een vernieuwingsbeweging, maar was in feite een strijd om de macht tussen de oude en de jonge garde. De Nederlandse Comedie ging ten onder en het veld was vrij voor de nieuwe lichting. Die daar – vaak succesvol – gebruik van maakte. In de muziek lag het wat ingewikkelder. De actie notenkraker was niet bedoeld om het Concertgebouworkest aan zijn eind te helpen, maar om ruimte te eisen voor nieuwe muziek, voor zowel de componisten als de uitvoerders. Ook die actie slaagde. Niet onbelangrijke factor in dat geheel was het feit dat de budgetten voor kunst en cultuur in die tijd snel stegen, zowel bij de landelijke overheid als in Amsterdam. Er was dus ruimte en ook wat geld voor nieuwe dingen.
Dat was het moment dat de Limburgse jongeman Steve Austen naar Amsterdam kwam en de mogelijkheden daar zag, beter dan de Amsterdamse incrowd. Hij huurde een zaaltje bij de communisten in gebouw Felix Meritis, werd impresario van Ramses Shaffy en “the rest is history”.
De politieke wind in Amsterdam had hij mee. “Grote kunstinstellingen” werd een suspect begrip, kunst in de wijken, experimenteel theater en kleine zalen waren in. De Brakke Grond was al langer een spannende plek voor nieuw theater, muziek en muziektheater, het Shaffy kwam daar bij, gevolgd door Frascati, de Engelenbak, de Meervaart, de Balie en vele nog kleinere accommodaties.
Shaffy werd een echte broedplaats, nog voor dat vreselijke woord was uitgevonden. De gemeente Amsterdam vond dat wel aardig, maar het was een dure grap. Niet het Shaffy zelf, maar de daar optredende groepen, die vaak veel succes boekten (schoolvoorbeeld Baal) en vervolgens net zo lang druk uitoefenden tot er weer een nieuw theater (in geval van Baal theater Frascati) was ingericht.
Tot slot iets over Steve Austen zelf. Hij veroverde zich heel snel een plaats in het wereldje en dwong respect af door zijn brede kennis en faire houding. Als vice-voorzitter van de Amsterdamse Kunstraad (in die jaren een zeer invloedrijk orgaan) zat hij regelmatig de vergaderingen voor. De wat behoudender leden van het bestuur zagen dat met angst en beven tegemoet, maar die vrees was snel verdwenen. Steve was objectief, liet zijn eigen voorkeuren niet meespelen en kreeg al snel veel gezag. Zelf heb ik ook iets van hem geleerd. Als hoofd kunstzaken van Amsterdam kreeg ik gratis uitnodigingen voor stapels voorstellingen, waar ik vrolijk gebruik van maakte. Steve vertelde mij in die periode dat hij nooit op uitnodigingen inging, maar altijd kaartjes kocht. Hij wilde vrij zijn en niet dank je wel hoeven zeggen. Ik was daarvan onder de indruk en heb vanaf dat moment altijd mijn plaatsen in de kleinere theaters en zalen gewoon betaald. Zij hadden dat geld nodig. Deze lijn heb ik niet doorgetrokken tot het ballet, de opera en het Concertgebouworkest. Die konden het wel lijden.